Waarom meten we antistoffen?
Bij de Jaarlijkse Lyme Screening (JLS) testen we het bloed van deelnemers op aanwezigheid van antistoffen. Dat is de snelste en eenvoudigste manier om een eventuele besmetting door de Borrelia-bacterie vast te stellen. In dit artikel leggen we uit waarom we dat zo doen.
Om een besmetting door de Borrelia-bacterie vast te stellen, zou het natuurlijk het fijnste zijn als je snel kunt aantonen dat die bacterie in je lichaam zit. Maar dat is nog niet zo eenvoudig. De Borrelia-bacterie zwemt namelijk niet in je bloed. Onderzoek naar aanwezigheid van ongewenste bacteriën is technisch moeilijk en arbeidsintensief. Het kost daardoor relatief veel tijd.
Zo moet er een stukje huid ‘op kweek’ worden gezet, en duurt het gauw twee tot zes weken voordat zo’n kweek resultaat laat zien. Het is veel eenvoudiger om antistoffen aan te tonen. Daarvoor is maar één buisje bloed nodig en een antistoffentest geeft relatief snel resultaat.
Reactie op indringers meten
Om die reden testen wij bloed op aanwezigheid van antistoffen bij de Jaarlijkse Lyme Screening. We kijken of ons lichaam aanwijzingen bevat waaruit blijkt dat het heeft gereageerd op een Borrelia-infectie. In het kort werkt het zo:
- Bij een infectie na een tekenbeet komt de Borrelia-bacterie in onze bloedbaan terecht. Die bacterie heeft op zijn ‘huid’ verschillende stofjes zitten. Die noemen we antigenen.
- Ons lichaam herkent die antigenen als ‘ongewenst’ en zet automatisch een bestrijdingsprogramma in gang. Anders gezegd: ons lichaam begint antistoffen uit te scheiden die zich verplaatsen door de bloedbaan op zoek naar die ongewenste antigenen.
In de boeien slaan
De antistoffen die ons lichaam aanmaakt, zijn specifiek gericht op de antigenen (huidstofjes) van de indringer. Zodra ze die herkennen, kunnen ze eraan blijven pakken. Je zou de werking van antistoffen kunnen zien als een politieagent met handboeien die precies passen om de pols van een bepaalde boef. Zodra een agent erin slaagt om die boef in de boeien te slaan, roept hij zijn collega’s om versterking, en kan de rest van ons immuunsysteem helpen om de infectie te bestrijden.
Herkenning
De moeilijkheid voor ons immuunsysteem is echter de herkenning: als de Borrelia-bacterie voor het eerst ons lichaam binnendringt, weet het immuunsysteem niet meteen hoe de antigenen van die bacterie er precies uitzien. Het heeft dus nog niet de kans gehad om specifieke antistoffen (die perfect passende handboeien) te ontwerpen en aan te maken. Gelukkig beschikt ons lichaam ook over minder specifieke antistoffen, ofwel meer algemene handboeien die alvast kunnen helpen bij de bestrijding. Die meer algemene antistoffen, ook wel IgM-antistoffen genoemd (ImmunoGlobuline isotype M) – kunnen bij een eerste infectie al snel worden geproduceerd om een eerste slag te slaan tegen de infectie.
Wanneer je een antistoffentest uitvoert op iemand die onlangs (maximaal enkele weken geleden) is besmet met een recente infectie, zie je dus veel IgM-antistoffen in het bloed. En heeft de infectie alweer wat langer geleden plaatsgevonden? Dan heeft het lichaam dus de kans gekregen de bacterie en zijn antigenen te bestuderen en specifieker te bestrijden. Dan zie je meer specifieke antistoffen in het bloed (IgG). (zie figuur 1)
Monitoren
Het meten van antistoffen levert dus snel en eenvoudig veel informatie op. Een groot voordeel is dat de antistoffentest daardoor relatief gemakkelijk kan worden herhaald. Dat biedt de mogelijkheid om de reactie van het lichaam op een mogelijke infectie te monitoren. Die is namelijk voor elke persoon weer anders.
Daarom is ook de nulmeting die we uitvoeren in het voorjaar (voorafgaande aan het tekenseizoen) belangrijk (zie ook: Waarom de nulmeting zo belangrijk is). Op basis van de nulmeting kunnen we meten of een eventuele hogere IgM-waarde die we ná het tekenseizoen meten, ook echt verhoogd is ten opzichte van de eerder uitgevoerde nulmeting.